Kamperen en onderweg zijn

Kamperen stond nog in de kinderschoenen. Er waren wel campings hier en daar. Maar dat moest ook allemaal nog van de grond komen. Het liefste stonden we vrij, wild kamperen heette dat later. Soms stonden we ergens aan een bosrand of in het bos. Een enkele keer kwam er iemand langs om te kijken wat er aan de hand was. Met een praatje, een rondleiding door de kampeerauto en een Hollandse sigaar was de relatie snel bezegeld en de toestemming voor een nachtje slapen geregeld. Wat we absoluut nooit deden, was rommel laten liggen. Alles ging mee in een afvalzak die achter de bestuurderstoel stond. Bij boerderijen vroeg mijn moeder altijd om toestemming om ergens in de wei te staan. De volgende dag werd “afgerekend” met een pak Hollandse koffie, dat daarvoor speciaal was meegenomen.

Wild kamperen

Wild kamperen in het Oostenrijkse Stubaital, Hans (L) en Bert (R) bouwen natuurlijk dammen.

Als we op reis waren zaten Ma en Hans meestal achterin in de zithoek. En ze zaten enigszins “geborgd” door de hangkast aan de ene kant en het keukenblok aan de andere kant. Dat zou natuurlijk nooit hebben geholpen bij een zware aanrijding. Maar voor een noodstop was het genoeg. Pa en Bert zaten meestal voorin. Veiligheidsgordels waren nog vrijwel onbekend. En je kon makkelijk door de rijdende auto lopen om iets te drinken of te snoepen te halen. Achterin kon gespeeld worden met Meccano of zo. Frenkie had ook zijn eigen plaats. Die zat achter de bestuurdersstoel. En had direct frisse lucht vanuit het schuifraampje. Het bleek al snel hoe handig kamperen op deze manier was. De auto was relatief snel ingericht voor de nacht. En je sliep altijd droog en van de grond. Ook storm deerde de auto niet. Dat was vooral belangrijk aan plaatsen als het Gardameer en het Iseomeer. Daar kon het weer enorm van slag zijn. Tenten waaiden dan om en een lichte caravan of vouwwagen was ook niet altijd veilig. Als het begon te regenen en stormen was dat vaak midden in de nacht. En dan was het stormlijnen vastmaken en goten graven. De hele camping was dan in touw om have en goed droog te houden. Maar bij ons was alles relaxed en we kwamen de kampeerauto niet uit.

Gardameer

Een dag na een zware storm over het Gardameer.

Vooral in het eerste deel van de jaren 60 werd er in Europa volop gebouwd aan het “autobahn” net. De aansluiting tussen Arnhem en Oberhausen was rond de grens nog niet klaar. Daar hebben we wel eens heel lang in de file gestaan. Stapvoets rijden en dan weer stilstaan. De schuifdeur kon open en wij klommen de auto in en uit. Ondertussen was mijn moeder in de stapvoets rijdende auto thee aan het zetten voor de lunch. Broodjes met warme knakworstjes. Dit alles droeg wel bij aan het ultieme vrijheidsgevoel.

Autobahn Arnhem Oberhausen

Begin jaren 60 is er nog geen Autobahn aansluiting tussen Arnhem en Oberhausen.

Passen rijden was altijd lastig met de kampeerauto. Niet dat mijn vader niet voortreffelijk met de auto overweg kon. Maar de auto was zwaar. En er zat maar een 54 PK motor in met een drieversnellingsbak. Bovendien was de kampeerauto behoorlijk lang en had daardoor een grote draaicirkel. Dus als het even tegen zat was het terugsteken in de haarspeldbochten van een pas. Daarom was de Brennerpas al snel favoriet, omdat deze gemakkelijk te nemen was. Bovendien kwam in 1963 de Europabrücke beschikbaar, waar wij in 1965 voor het eerst overheen gingen. En daarmee was het rijden helemaal gemakkelijk geworden. Zo hebben we gezien hoe het Europese wegennet zich ontwikkelde. De Mont Blanc tunnel die in 1965 open ging. De ringwegen rond München, aangelegd i.v.m. de Olympische Spelen van 1972. En ga zo maar door.